Een doorgeschoten bal kan worden gescoord wanneer een honkloper het volgende honk bereikt na een bobble of een gemiste vangbal van de vanger, of wanneer de slagman-honkloper het eerste honk bereikt na een niet-gevangen strike drie (zie ook Strikeout).
Een nauw verwante statistiek is de wilde worp. Zoals met vele honkbalstatistieken, is het aan het oordeel van de officiële scorer of een worp die wegkomt van een catcher een doorgeschoten bal of een wilde worp is. Typisch, worpen die geacht worden normaal door de vanger te kunnen worden gevangen, maar dat niet zijn, worden beschouwd als doorgeschoten ballen; worpen die voorbij de vanger geraken en waarvan gedacht wordt dat ze een buitengewone inspanning van de vanger vereisten om ze te stoppen, zijn wilde worpen. Indien de worp zo laag was dat zij de grond raakte, of zo hoog dat de vanger uit zijn gehurkte houding moet opstaan om er bij te komen, of zo wijd dat de vanger er naar moet lonken, dan wordt zij gewoonlijk beschouwd als een wilde worp en niet als een doorgeschoten bal.
Een gescoord punt als gevolg van een doorgeschoten bal wordt niet geregistreerd als een verdiend punt. Een gescoord punt als gevolg van een wilde worp wordt echter wel als een verdiend punt genoteerd.
Gepasste ballen en wilde worpen worden beschouwd als deel uitmakend van de handeling van het werpen en niet van het fielden. Ze worden dus als aparte statistieken bijgehouden en niet als fouten genoteerd.
Er is een hogere incidentie van doorgeschoten ballen wanneer een knuckleballer werpt. De fysica die een knuckleball zo moeilijk te raken maakt, maakt hem even moeilijk te vangen. Hoewel teams met een knuckleballer in hun werpstaf vaak een speciale “knuckleball catcher” in dienst hebben, die is uitgerust met een knuckleball handschoen, vergelijkbaar met de handschoen van een eerste honkman, is het nog steeds extreem moeilijk te vangen.