26 Verzen over Uzzia uit 9 Boeken
Shallum, de zoon van Jabesh, begon te regeren in het negen en dertigste jaar van Uzzia, koning van Juda; En hij regeerde een volle maand in Samaria.
Koningen-2 15:30
En Hoshea, de zoon van Elah, smeedde een samenzwering tegen Pekah, den zoon van Remalia, en sloeg hem, en doodde hem, en regeerde in zijn plaats, in het twintigste jaar van Jotham, den zoon van Uzzia.
Koningen-2 15:32
In het tweede jaar van Pekah, de zoon van Remalia, den koning van Israel, begon Jotham, de zoon van Uzzia, den koning van Juda, te regeren.
Koningen-2 15:34
En hij deed recht in de ogen des HEEREN; hij deed naar alles, wat zijn vader Uzzia gedaan had.
Kronieken-1 6:24
Tahath, zijn zoon, Uriel, zijn zoon, Uzzia, zijn zoon, en Sjaoel, zijn zoon.
Kronieken-1 27:25
En over des konings schatten Azmaveth, den zoon van Adiel; en over de voorraadkamers op het veld, in de steden, en in de dorpen, en in de kastelen, Jehonathan, den zoon van Uzzia:
Kronieken-2 26:1
Toen nam het ganse volk van Juda Uzzia, die zestien jaren oud was, en maakte hem koning in de kamer van zijn vader Amazja.
Kronieken-2 26:3
Zestien jaren oud was Uzzia, toen hij begon te regeren, en hij regeerde twee en vijftig jaren te Jeruzalem. Zijn moeders naam was ook Jecolia van Jeruzalem.
Kronieken-2 26:8
En de Ammonieten gaven geschenken aan Uzzia; en zijn naam verspreidde zich in het buitenland tot het ingaan van Egypte; want hij werd zeer sterk.
Kronieken-2 26:9
Voorts bouwde Uzzia torens te Jeruzalem aan de hoekpoort, en aan de dalpoort, en aan den draaikolk, en versterkte ze.
Kronieken-2 26:11
Voorts had Uzzia een leger van krijgsknechten, die ten heire uittrokken, naar het getal hunner rekening door de hand van Jeiël, den schriftgeleerde, en van Maaseja, den overste, onder de hand van Hananja, der aanvoerders des konings.
Kronieken-2 26:14
En Uzzia bereidde voor hen in het ganse heir schilden, en speren, en helmen, en haberijen, en bogen, en slingers stenen.
Kronieken-2 26:18
En zij weerstonden den koning Uzzia, en zeiden tot hem: Niet tot u, Uzzia, om den HEERE reukwerk te branden, maar tot de priesteren, de zonen van Aaron, die gewijd zijn om reukwerk te branden; ga uit het heiligdom, want gij hebt overtreden, en ook niet tot uw eer van den HEERE, den God.
Kronieken-2 26:19
Toen werd Uzzia toornig, en hij had een wierookvat in zijn hand, om reukwerk te branden; en terwijl hij toornig was op de priesteren, rees de melaatsheid zelfs op aan zijn voorhoofd, voor het aangezicht der priesteren in het huis des HEEREN, van naast het reukofferaltaar.
Chronieken-2 26:21
En Uzzia, de koning, was melaats tot op den dag zijns doods, en woonde in een ander huis, melaats; want hij was afgesneden van het huis des HEEREN; en Jotham, zijn zoon, was over het huis des konings, oordelende over het volk des lands.
Kronieken-2 26:22
Het overige nu der handelingen van Uzzia, het eerste en het laatste, schreef Jesaja, den profeet, den zoon van Amoz.
Kronieken-2 26:23
Zo sliep Uzzia met zijn vaderen, en zij begroeven hem met zijn vaderen op het grafveld, dat aan de koningen was; want zij zeiden: Hij is melaats; en Jotham, zijn zoon, regeerde in zijn plaats.
Kronieken-2 27:2
En hij deed recht in de ogen des HEEREN, naar alles, wat zijn vader Uzzia gedaan had; doch hij ging niet in den tempel des HEEREN. En het volk deed nog verdorven.
Ezra 10:21
En van de zonen van Harim, Maaseja, en Elia, en Semaja, en Jehiel, en Uzzia.
Nehemia 11:4
En te Jeruzalem woonden van de kinderen van Juda, en van de kinderen van Benjamin. Van de kinderen van Juda, Athaja, de zoon van Uzzia, de zoon van Zacharia, de zoon van Amaria, de zoon van Sefatja, de zoon van Mahalaleel, van de kinderen van Perez;
Jesaja 1:1
Het visioen van Jesaja, de zoon van Amoz, hetwelk hij gezien heeft aangaande Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Ahaz, Hizekia, koningen van Juda.
Isaja 6:1
In het jaar, dat koning Uzzia stierf, zag ik ook de Here zitten op een troon, hoog en verheven, en zijn gevolg vulde den tempel.
Isaja 7:1
En het geschiedde in de dagen van Achaz, den zoon van Jotham, den zoon van Uzzia, den koning van Juda, dat Rezin, den koning van Syrië, en Pekah, den zoon van Remalia, den koning van Israel, optrokken naar Jeruzalem, om tegen haar ten strijde te trekken, maar zij konden tegen haar niet zegevieren.
Hosea 1:1
Het woord des HEEREN, dat tot Hosea, den zoon van Beeri, gekomen is, in de dagen van Uzzia, van Jotham, van Ahaz, van Hizkia, koningen van Juda, en in de dagen van Jeroboam, den zoon van Joas, den koning van Israel.
Amos 1:1
De woorden van Amos, die onder de herders van Tekoa was, welke hij gezien heeft aangaande Israel, in de dagen van Uzzia, den koning van Juda, en in de dagen van Jeroboam, den zoon van Joas, den koning van Israel, twee jaren voor de aardbeving.
Zecharia 14:5
En gij zult vlieden in het dal der bergen; want het dal der bergen zal reiken tot aan Azal; ja, gij zult vlieden, gelijk gij gevlucht zijt voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, den koning van Juda; en de HEERE, mijn God, zal komen, al de heiligen met u.