Santiago Ramón y Cajal, (geboren 1 mei 1852, Petilla de Aragón, Spanje – overleden 17 oktober 1934, Madrid), Spaans histoloog die (samen met Camillo Golgi) de Nobelprijs voor Fysiologie of Geneeskunde 1906 kreeg voor het vaststellen van het neuron, of zenuwcel, als de basiseenheid van de zenuwstructuur. Deze ontdekking was van groot belang voor de erkenning van de fundamentele rol van het neuron in de zenuwfunctie en voor het verkrijgen van een modern begrip van de zenuwimpuls.
Ramón y Cajal behaalde een medisch diploma aan de Universiteit van Zaragoza in 1873 en werd twee jaar later assistent aan de medische faculteit aldaar. Hij was professor in de beschrijvende anatomie aan de Universiteit van Valencia (1884-87) en professor in de histologie en pathologische anatomie aan de universiteiten van Barcelona (1887-92) en Madrid (1892-1922). Hij verbeterde de zilvernitraatkleurstof van Golgi (1903) en ontwikkelde een goudkleurstof (1913) voor de algemene studie van de fijne structuur van het zenuwweefsel in de hersenen, de zintuiglijke centra en de ruggenmergstelsels van embryo’s en jonge dieren. Deze zenuwspecifieke kleuringen stelden Ramón y Cajal in staat neuronen van andere cellen te onderscheiden en de structuur en verbindingen van zenuwcellen in de grijze stof en in het ruggenmerg te traceren. De vlekken waren ook van grote waarde bij de diagnose van hersentumoren.
In 1920 gaf Koning Alfonso XIII van Spanje opdracht tot de bouw van het Cajal Instituut in Madrid, waar Ramón y Cajal tot aan zijn dood heeft gewerkt. Onder zijn vele boeken over de zenuwstructuur is Estudios sobre la degeneración y regeneración del sistema nervioso, 2 vol. (1913-14; De degeneratie en regeneratie van het zenuwstelsel).