Een stad zo groot en gevarieerd als New York kan nooit door één enkel schrijversperspectief worden gevat, en waarschijnlijk door geen enkel mens. De stad is in omvang verdubbeld sinds O. Henry zijn bundel New Yorkse verhalen publiceerde met de titel The Four Million (1908); zijn titel was een puntig antwoord op een journalist die had beweerd dat er slechts vierhonderd New Yorkers “worth knowing” waren. Men kan aannemen dat de journalist onder die vierhonderd niet veel of geen minderheden of mensen uit de arbeidersklasse rekende. Gisteren merkte ik de precisie op waarmee Saul Steinberg de dubbele 96th Street afbeeldde, maar voor de arme straten ten noorden van die scheidslijn liet hij niet zien dat daar vooral Latina of zwarte meisjes zouden hebben gewoond. Voor dat New York moeten we ons tot andere schrijvers wenden. Eind jaren zestig gaf Piri Thomas in zijn memoires Down these Mean Streets een bijzonder complex beeld van East Harlem vanuit het perspectief van een “donker” kind van Puerto Ricaanse immigranten. Zijn lichtgetinte buren keken op hem neer, en zijn eigen ouders ontkenden het Afrikaanse element in hun afkomst.
In de acht jaar dat ik naar Saint Hilda’s en Saint Hugh’s School ging, nam ik elke schooldag de bus met nummer 4 vanuit de Upper East Side. De bushalte was vlak voor het Whitney Museum waar Steinberg zijn overzichtstentoonstelling had, en de bus reed omhoog langs galeries en dure Madison Avenue winkels, en doorkruiste dan de stad langs de zuidelijke rand van Harlem om aan te komen in Morningside Heights, een grotendeels blanke wijk die bekend stond om zijn culturele instellingen zoals Columbia University en de Cathedral of Saint John the Divine, waar we ons jaarlijkse kerstoptreden opvoerden waarvoor Madeleine L’Engle het script had geschreven. We hadden zelden meer dan één zwarte of Latijns-Amerikaanse leerling in een klas, en geen van de nonnen of leken die ons les gaven was zwart. Of dat dachten we toch. De oprichtster van de school, Moeder Ruth, was een zwarte met een lichte huidskleur die voor blank doorging. Wij wisten dat zij ervoor had gekozen om van New York naar Canada te verhuizen om non te worden, en dertig jaar later terug te keren om een eigen orde te stichten, waarvan de school de belangrijkste missie was. Wat we niet wisten was dat ze naar Canada was gegaan omdat geen enkel episcopaal klooster in de jaren twintig een zwarte vrouw wilde opnemen.
Als kind van een predikant las ik met speciale belangstelling James Baldwin’s Notes of a Native Son, waarvan het titelessay zijn moeilijke relatie beschrijft met zijn vader, een baptistenpredikant in Harlem. Baldwin was pas 31 jaar oud toen hij deze verzameling essays in 1955 publiceerde; tegen de tijd dat ik mijn exemplaar in 1968 kocht was het al opgenomen in Bantam’s lijst van “Moderne Klassiekers”. Ik had het boek niet herlezen voordat ik aan dit project werkte, maar ik ben nooit de scène vergeten waarmee het titelessay begint:
Op 29 juli 1943 stierf mijn vader. Op dezelfde dag, een paar uur later, werd zijn laatste kind geboren. Meer dan een maand daarvoor, terwijl al onze energie was geconcentreerd op het wachten op deze gebeurtenissen, was er in Detroit een van de bloedigste rassenrellen van de eeuw geweest. Enkele uren na de begrafenis van mijn vader, terwijl hij opgebaard lag in de kapel van de begrafenisondernemer, brak er een rassenopstand uit in Harlem. Op de ochtend van 3 augustus reden we mijn vader naar het kerkhof door een woestenij van kapotgeslagen glasplaten.
Als of dit nog niet genoeg was om te verwerken, voegt hij eraan toe: “De dag van mijn vaders begrafenis was ook mijn negentiende verjaardag.” Zoals hij later droogjes opmerkt: “Bij het plannen van een verjaardagsfeest verwacht men natuurlijk niet dat het concurrentie zal ondervinden van een begrafenis.”
Baldwin was tegen die tijd al enkele jaren vervreemd van zijn vader. Hij woonde in Greenwich Village, probeerde zich te vestigen als schrijver en bewoog zich in artistieke kringen; Marlon Brando, toen een aspirant-acteur, was een kamergenoot en daarna een oude vriend. Wat zijn vader betreft, Baldwin beschrijft hem als “zeker de meest bittere man die ik ooit heb ontmoet; toch moet gezegd worden dat er iets anders in hem was, begraven in hem, die hem zijn enorme kracht en, zelfs, een nogal verpletterende charme leende.”Naarmate het essay vordert, onderzoekt Baldwin de wortels van zijn vaders bitterheid, en beschrijft hij zijn eigen bijna rampzalige uitbarsting in een restaurant in New Jersey, waar hij voor de zoveelste keer van een verontschuldigende serveerster te horen krijgt dat “we hier geen negers serveren.” Hij was net ontslagen uit een baan in een fabriek waarvan de meeste arbeiders uit het Zuiden kwamen en waar hij vruchteloos had gestreden tegen een grimmig racisme dat slechts iets openlijker was dan de nog steeds gangbare praktijk in het Noordoosten om zwarten in goede restaurants de bediening te ontzeggen. Plotseling vervuld van woede, slingert hij een waterkruik naar de serveerster en vlucht dan, ternauwernood ontsnappend aan een snel vormende menigte die uit is op wraak. Die nacht, zegt hij,
Ik kon twee feiten niet verwerken, beide even moeilijk voor de verbeelding te bevatten, en het ene was dat ik vermoord had kunnen worden. Maar het andere was dat ik klaar was geweest om een moord te plegen. Ik zag niets heel duidelijk, maar ik zag wel dit: dat mijn leven, mijn echte leven, in gevaar was, en niet door iets dat andere mensen zouden kunnen doen, maar door de haat die ik in mijn eigen hart droeg.
Zoals veel van Baldwins werk, ontleedt het essay de vele factoren die aanleiding geven tot haat in de harten van de slachtoffers van onrecht, en hij betoogt dat die haat veel destructiever is voor hen dan voor de objecten van hun haat, de bevoorrechte individuen en instellingen die het kortstondige versplinteren van glasplaten op de winkelpuien van getto’s lang zullen overleven.
Een andere factor in Baldwin’s verwijdering van zijn familie, en van een groot deel van de Amerikaanse cultuur, was het feit dat hij zich in zijn tienerjaren realiseerde dat hij homoseksueel was. Net als Gertrude Stein en Djuna Barnes voor hem, verhuisde hij op 24-jarige leeftijd naar Parijs op zoek naar een vrijere omgeving, en hij vestigde zich uiteindelijk permanent in Frankrijk. Hoewel Baldwin vaak in een puur Amerikaanse context wordt gelezen, ontstaan er nieuwe perspectieven als we naar hem kijken als een schrijver van wereldliteratuur – iemand die tot een besef van zichzelf komt als schrijver terwijl hij als Amerikaan in het buitenland leeft. Notes of a Native Son sluit af met vier essays die zich afspelen in Frankrijk. Het eerste daarvan, “Ontmoeting aan de Seine: Black Meets Brown,” ontwikkelt de ambivalentie van zijn dubbele identiteit als zwarte en als Amerikaan. In Parijs wordt hij neerbuigend bejegend door sympathieke Fransen “die van mening zijn dat alle negers uit Amerika komen, met trompetgeschal en twinkelende tenen, en littekens dragen die zo onuitsprekelijk pijnlijk zijn dat alle glorie van de Franse Republiek niet zal volstaan om ze te genezen”. Hij ontmoet ook Afrikaanse studenten die uit de Franse koloniën komen, en hij komt tot het besef hoe verschillend hij van hen is: “Ze staan tegenover elkaar, de neger en de Afrikaan, over een kloof van driehonderd jaar.” Gaandeweg vindt hij in zijn vervreemding en ontheemding de essentie van een Amerikaans zijn dat hij zich niet in zichzelf had gerealiseerd tot hij naar Parijs verhuisde.
In de conclusie van het essay schrijft hij over de uitgeweken Amerikaan: “Maar op een dag zal hij zijn thuis weer onder ogen zien. … Wat de tijd de Amerikanen zal brengen is eindelijk hun eigen identiteit. Het is op deze gevaarlijke reis en in hetzelfde schuitje dat de Amerikaanse neger vrede zal sluiten met zichzelf en met de stemloze vele duizenden die hem zijn voorgegaan.” Baldwin is nooit meer naar huis gegaan, afgezien van incidentele bezoeken om deel te nemen aan burgerrechten acties. Uiteindelijk vestigde hij zich met zijn partner Bernard Hassell in een stad in Zuid-Frankrijk, waar hij zijn vele vrienden onder kunstenaars, musici (Miles Davis en Nina Simone kwamen regelmatig logeren), en schrijvers vermaakte — waaronder Marguerite Yourcenar, die zijn toneelstuk The Amen Corner vertaalde.
Het was in Frankrijk dat Baldwin zijn verhalen, romans en toneelstukken schreef, waarbij hij vaak zijn Amerikaanse ervaring opnieuw beleefde vanuit een afstand die vergelijkbaar was met Yourcenar’s stap in de tegenovergestelde richting. In een verhaal als zijn vaak geanthologiseerde “Sonny’s Blues,” kunnen we de productieve dualiteit (of trialiteit, als er zo’n woord bestaat) zien van Baldwin’s Afrikaans-Amerikaanse-Franse schrijven. Jazz was al lang immens populair in Parijs; in een opmerkelijke literaire uitdrukking van deze liefde gebruikte Jean-Paul Sartre een jazzopname om een laatste, voorzichtige vrede te brengen aan Roquentin, de gekwelde held van zijn roman Nausea uit 1938:
Nu is er dit liedje op de saxofoon. En ik schaam me. Een glorieus klein lijden is net geboren, een voorbeeldig lijden. Vier noten op de saxofoon. Ze komen en ze gaan, ze lijken te zeggen: Je moet zijn zoals wij, lijden in ritme. Goed zo. . . . Ik voel iets lichtjes tegen me aan strijken en ik durf niet te bewegen omdat ik bang ben dat het weg zal gaan. Iets wat ik niet meer kende: een soort vreugde. De negerin zingt. Kun je dan je bestaan rechtvaardigen? Just a little?
Baldwin gebruikt op zijn beurt jazz om een verzoening tot stand te brengen tussen de componist-pianist Sonny en zijn rechtgeaarde broer. Het verhaal beweegt zich, net als dat van Sartre, in de richting van een existentiële verlossing door middel van muziek, maar Baldwin gaat veel verder dan Sartre door Sonny’s blues in zijn complexe Afro-Amerikaanse en New Yorkse context te plaatsen.
Als Afro-Amerikaanse schrijver en als expatriate blijft Baldwin vandaag de dag een boeiende figuur, een feit dat in 2016 werd onderstreept door de uitstekende documentaire van Raoul Peck, I Am Not Your Negro. Maar Baldwin’s werk lijkt nu nog actueler dan in 2016. Ik had me altijd het versplinterde glas in de opening van “Notes of a Native Son” herinnerd, maar ik was de directe aanleiding vergeten. Na de begrafenis van zijn vader, terwijl Baldwin in de stad was om “wanhopig mijn verjaardag te vieren”, raakte een negersoldaat in een hotel in Harlem in gevecht met een blanke politieagent over een negermeisje (een prostituee, zegt Baldwin) in wie ze beiden geïnteresseerd waren. Het gevecht eindigde met het neerschieten van de soldaat door de politieman, en het nieuws, versterkt met geruchten en onjuiste verklaringen, ontketende de opstand. Met uitzonderlijke helderheid, gegrond in een reflectieve afstand van zijn verleden en van het Amerikaanse toneel, spreekt Baldwin’s essay uit 1955 rechtstreeks tot de berichten die vandaag de dag bijna dagelijks in de Amerikaanse kranten verschijnen.